Page 18 - Pdrh 1953
P. 18

waren nu aangewezen op ons zwakke noodzendertje en ens even zwakke
         telefoniezendertje. Hulpeloos knarste ons noodzendertje uren achtereen in
         de aether. Er kwam geen antwoord. Zelfs niet van de „Biensure", een
         Franse tanker die in onze buurt moest zitten en die ongeveer dezelfde reis
         maakte als wij. Van die Fransman moest en zou de redding komen want op
         dat verlaten stuk zee hadden we geen andere schepen te verwachten. Maar
         onze hoop daalde even hard naarmate onze telegrammen zich ophoopten.
        En het kon niet anders of die beroerde Fransoos hoorde ons roepen, dat
         was zeker, maar hij was natuurlijk te lamlendig om antwoord te geven.
         Bang iets te moeten doen, Zeker eentje van het slag „ik-werk-niet-voor-
        een-kerel", dachten wij nijdig. Wij probeerden listig zijn nationale trots
        te vleien en seinden in ons „schoolfrans" een paar zielsbrekende zinnen
        aan zijn adres. Geen nationale trots en geen antwoord. In gedachten zagen
        wij een Montmartre-type met een geraffineerd Parijs glimlachje vol leed-
         vermaak grinniken over ons Frans en over onze ellende. Uit ergernis schop-
         ten wij onze tenen zeer tegen de kapotte generator en dachten daarbij
         aan Franse schenen. Onze nette opvoeding hield op te bestaan en wij waren
         nooit gedachte vloeken aan het opzeggen toen we de stem van Jeanetje
         achter ons hoorden: „Die moet je nu eens duidelijk en met dicteersnel-
        heid herhalen, boy." Rood van verdriet en schaamte excuseerden wij ons.
         „Kan ik soms helpen Sparks?" vroeg ze heel stom.
         De beroemde flits die sinds eeuwen genieen en schrijvers, dictators en
        gewone proleten zoals wij, verlicht heeft, knetterde door ons brein
        Wij trachtten kalm te blijven en onze emoties te bedwingen. „Jeanetje,"
         zeiden wij, „Jeanetje meid, haal de stofdoek eens over die stoel en ga eens
        rustig naar die goeie ouwe Sparks luisteren." Wij gaven haar een sigaret
        en instructies en wisten toen zeker met de „Biensure" in contact te zullen
        komen.
        Weer gingen de trouwe morsetekens van de noodzender de lucht in met het
        verzoek aan alle schepen in de buurt, om in de telefonieband te luisteren.
        Jeanetje stond losjes tegen de seintafel geleund met de microfoon tussen
        haar gelakte nageltjes. Het experiment kon beginnen.
        „Hallo all ships here Dutch tanker NN calling having trouble with my
        radioset. Ships with telephony please answer 137", zong haar lief
        sopraantje. Wij sloten onze ogen en dachten diep na. Als wij nu die Franse
        werkschuwe marconist eens waren? Wat zouden wij doen als we zoiets
        tussen Natal en Kaapstad hoorden? Ons zou een rode gloed in het hoofd
        schieten en een lang verloren gewaande ridderlijkheid bespringen, wij
        zouden deze emancipatie- en boogie woogie-eeuw ten spijt edelman willen
        zijn. Wij zouden denken aan een vrouwelijke telegrafist, zoals die bij de
        Skandinaviers varen, eentje die met panne aan haar radiospulletjes rond
        zwalkte en wij zouden bijna een toeval krijgen in de haast onze zender af
        te stemmen. En zo dacht het Montmartre-type er blijkbaar ook over.
        Angstig hard, als uit een verkeerspolitiewagen, schreeuwde zijn stem ons
        hutje in. Hij stikte bijna in z'n Engels, dat toch al niet z6 best klonk.
        Jeanetje zei, dat hij gerust Frans kon spreken. Ze sprak het zelf met een
        radheid als had ze per zomer een klein fortuin in Monte-Carlo te ver-
        spelen. De Fransman, door deze nieuwe ervaring verrast, begon in zijn
        moedertaal door te ratelen, zodat het ons totaal ontging wat er tussen
        Jeanetje en de „Biensure" verhandeld werd. Helaas stamt ons Frans uit een
        onvoltooide HBS-opleiding, aangevuld met steenkolenjargon van Le Havre
        reisjes. Het enthousiaste gesnetter van de kerel werd voor ons een klank-
        beeld. We zagen het ventje: Klein — dachten we — met een ladykillers
        snorretje en glad weggeplakt haar en een venijnig smoeltje. Een wijnrood
        shirt — zei het klankbeeld — En een groene broek met bebob sokken en

        18
   13   14   15   16   17   18   19   20   21   22   23