Door W.M. Jochem.
Deze bijdrage van oud-collega Willem M. Jochem, hadden wij al vanaf september 2000 op de plank liggen. Er was een brief bij met de toelichting dat het artikel ter nagedachtenis was aan zijn collega bij de Nieuwbouw in Rotterdam, Piet Kranendonk die enige maanden daarvoor was overleden. Piet was een fijne collega en wordt met dit artikel met weemoed en respect herdacht.
In de jaren zeventig werden in Vlissingen bij de K.M.S. ‘De Schelde’ een serie Russische visserij fabrieksschepen gebouwd. Radio-Holland kreeg het contract om de Russische communicatie- en navigatiesystemen aan boord te installeren en werkend op te leveren. Daar alle handboeken in het Russisch waren, was dit geen sinecure, maar er waren vertalers op de werf, die we konden raadplegen. En verder gewoon het gezonde verstand gebruiken.
Piet Kranendonk en een collega monteerden alles keurig. Piet was een geziene figuur op de werf. Een vakman werd hij genoemd en een goede en fijne collega.
‘Niks gien grootsigheid’, zoals de Zeeuwen zeiden.
Bij de apparatuur voor het stuurhuis was ook een grote vis-sonar.
De transducer daarvan was geplaatst in een metalen omhulsel dat het midden hield tussen een grote bom en een dikke torpedo.
Hij werd door middel van een zware bronzen kolom vanuit de bodem van het schip naar buiten gewerkt.
We hebben veel moeten studeren op die sonar.
Zelfs de heer Dubbeid van het HKT Amsterdam kwam er voor over en we kregen deze sonar na dat eerste schip goed door.
Het was een zeer sterke sonar waarmee meer dan vis kon worden bekeken, als u begrijpt wat we bedoelen.
De opening in de huid voor het doorlaten van de ‘bom’ was vrij groot en voor de tewaterlating werd er een op maat gezaagd stuk watervast multiplex in geslagen om de transducer te beschermen.
Op een keer, toen het schip eenmaal in het water lag, draaiden wij met de hand de ‘bom’ heel langzaam naar beneden, waardoor de plaat hout er uitgedrukt zou worden. We deden dit uiterst voorzichtig om de ‘bom’ met transducer erin niet te beschadigen.
Dat was een wat spannend werkje, want er was geen vervangend exemplaar te krijgen.
Tijdens dat werk op één van die schepen was Piets collega Frans Kemper op de brug aan het werk.
Frans Raamdonk, Piet en ik begonnen heel voorzichtig met de hand de transducer uit te draaien.
Dat ging met een zwaar ijzeren wiel, ter grootte van een draaiorgelwiel.
Toen we een klein eindje onderweg waren, begon het hele gevaarte plotseling tot leven te komen.
Relais klikten, het grote wiel begon spontaan vanzelf te draaien en de ‘bom’ zakte met rasse spoed naar beneden.
De ruimte was vrij nauw, maar we sprongen alle drie op tijd met grote schrik opzij, en vervolgens eruit naar boven.
We renden de trappen op naar de brug, waar we Frans aantroffen, fluitend aan het werk in het stuurhuis.
‘Wat heb je gedaan, man’, vroegen we nog vol schrik.
Het controlepaneel van de sonar stond namelijk aan. ‘Ja’, zei Frans, ‘er ging plotseling een toeter aan en ik kon hem niet zo gauw vinden.
Ik heb toen alle knoppen maar omgedraaid en op een gegeven moment stopte die toeter vanzelf.’
Dat was wat er gebeurd was.
Er had spanning op het console gestaan en toen de transducer naar beneden ging, werd de brug gealarmeerd.
De snelheid van het schip moest dan worden teruggenomen.
Frans had het transducer-mechanisme onbewust van stroom voorzien en in werking gezet.
Toen Frans dat hoorde, schrok hij ook en was ‘very sorry’.
Vervolgens werd hij wat afgeblaft met ‘collega moordenaar’ en zo.
Maar we waren het weer gauw vergeten.
En gelukkig was de plaat er uit en bleken er later geen beschadigingen te zijn.