De geschiedenis van de Stichting Historisch Materiaal Radio-Holland
De telecommunicatie heeft de vorige eeuw een onvoorstelbare ontwikkeling doorgemaakt, terwijl in deze eeuw die nog nog maar net is begonnen, die ontwikkeling in een razend tempo doorzet. Bijna iedereen is 24 uur per dag bereikbaar en bevindt zich bij tijd en wijle op de een of andere wijze op de electronische snelweg die ons met elkaar verbindt en ons op een gemakkelijke wijze toegang geeft tot de meest omvangrijke database die maar denkbaar is.
Toch bestaat er, naar het schijnt, steeds meer belangstelling voor die eerste pogingen van de pioniers van de radio aan het eind van de negentiende, begin van de twintigste eeuw om draadloos de ‘aether’ te ontdekken.
Om hen nog even in herinnering te roepen: natuurkundigen, zoals Hertz die ontdekten, dat electro-magnetische golven konden worden uitgezonden en ook weer konden worden ontvangen; en een uitvinder als Marconi die gebruikmaakte van de ervaringen van zijn voorgangers, en weer verder experimenteerde met de radio.
Draadtelefonie bestond toen al, maar het was niet mogelijk om die vorm van communicatie ook via de radio uit te zenden, noch te ontvangen. Met het morse-schrift van de telegrafie ging dat wel.
De eerste toepassingen van de radio-telegrafie vonden toen voornamelijk plaats bij de scheepvaart. De radiofabrieken van Marconi in Engeland en Telefunken in Duitsland produceerden dan ook scheepscommunicatieapparatuur voor koopvaardij en marine van vele landen. Ook Nederlandse schepen hadden soms al radioapparatuur aan boord. Voor de Eerste Wereldoorlog was dat meest Marconi-apparatuur, geleverd en onderhouden door de Belgische firma S.A.I.T.
De bediening van de zenders en ontvangers vroegen speciaal opgeleide mensen en de eerste marconisten kwamen dan ook vaak van de posterijen en de spoorwegen, waar morse-telegrafie volop gebruikt werd. Gezien die speciale vakkennis waren de marconisten in dienst van radiomaatschappijen en niet van de reders. Misschien was die dus niet alleen de eerste telecommunicatie-gebruikers, maar ook de eerste uitzendbureaus.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog kwamen de Nederlandse reders in de problemen, omdat de Belgische leverancier van de radioapparatuur onbereikbaar was geworden. In samenwerking met Marconi en S.A.I.T. richtten de Nederlandse reders in 1916 de Nederlandsche Telegraaf Maatschappij Radio-Holland op. Weer wat jaren later gevolgd door de Nederlandsche Seintoestellen Fabriek (N.S.F.) in Hilversum.
Na de Grote Oorlog nam bij de koopvaardij de toepassing van scheepstelegrafie een grote vlucht en moesten meer marconisten worden opgeleid. Omdat de zeevaartscholen daar nog niet klaar voor waren, begon Radio-Holland een eigen opleiding. De school in Amsterdam werd voorzien van alle toentertijd gangbare scheepsapparatuur om avontuurlijke jonge lieden niet alleen seinen en opnemen te leren, maar ook om met die zenders en ontvangers in de praktijk te leren omgaan.
In de jaren dei volgden kwam er vanzelfsprekend nieuwe apparatuur op de markt en dus ook in de school in Amsterdam. De verouderde toestellen werden gemakshalve maar op de zolder gezet van het grachtenhuis, waar de school gehuisvest was.
En zo ging dat jaren door tot aan de Tweede Wereldoorlog en nog jaren daarna. Eigenlijk was niemand geïnteresseerd in dat oude materiaal dat verder niemand in de weg stond en voor de schoolleiding een geschikte gelegenheid vormde om de studenten als straf aan het poetsen te zetten van de vaak van veel koper voorziene apparatuur.
De verzameling historisch materiaal was in al die jaren behoorlijk aangegroeid, maar dankzij de ongewilde verborgenheid hebben zelfs de Duitse bezetters in de Twee Wereldoorlog die hele berg messing en koper niet opgemerkt.
Het was zo omstreeks 1955 dat Radio-Holland voor het eerst meedeed aan de Firato-tentoonstelling. In die eerste stand werd als contrastnaast een toenmalig modern radiostation, een historisch radiostation uit de begintijd van de radio opgesteld. Compleet, zoals zo’n radiohut er toen uitzag.
Die oude apparatuur met veel koper, glanzend mahoniehout, grote meters en schakelaars, trok zo veel belangstelling dat de nieuwe apparatuur er bijkans in de schaduw van stond.
En dat was eigenlijk de aanleiding dat de directie en een aantal personeelsleden de schoolverzameling eens gingen inventariseren en er zich bewust van werden dat zij een belangrijke historische verzameling onder hun dak hadden. Zij gingen er voor zorgen dat de verzameling niet alleen werd bewaard, maar zo mogelijk ook nog werd aangevuld. Dat laatste bleek in de praktijk gemakkelijker gezegd dan gedaan, want een modern telecommunicatie bedrijf als Radio-Holland moest nu eenmaal de nieuwste van de nieuwste apparatuur verkopen en de verouderde apparatuur terugnemen en ook nog eens opslaan, riep heel wat afwijzingen op.
In de zeventiger jaren werd binnen het bedrijf een kleine commissie opgericht die opdracht kreeg om voor het behoud en de opslag van de verzameling zorg te dragen. Al snel kreeg dat groepje enthousiastelingen van hun collega’s de naam: Commissie Oud Roest, maar de hoofdzaak was dat iedereen meehielp de collectie te behoeden voor verval en deze aan te vullen.
Nadat voor het eerst een radiostation anno 1916 (het jaar van oprichting van Radio-Holland) werd opgesteld in de hal van het toenmalige hoofdkantoor in Amsterdam, bleek al snel dat dit soort daadwerkelijke activiteiten overgelaten moest worden aan een werkgroep van vrijwilligers.
Om allerlei reden werd allengs duidelijk dat het beter was dat de unieke verzameling van apparatuur die, wellicht in de wereld zijn weerga niet heeft, beter los kon staan van een commerciëel bedrijf. En zo werd de commissie Oud Roest omgezet in de Stichting Historische Materiaal Radio-Holland.
De Stichting stelt zich nu tot doel het aanwezige materiaal te behouden, waar nodig te restaureren en zo mogelijk toegankelijk en openbaar te maken op exposities en in musea.
Het materiaal waarover het gaat , omvat nu niet meer alleen apparaten, maar ook een technische bibliotheek, technische documentatie, een foto-archief en het bedrijfsarchief van Radio-Holland met onder meer de geschiedenis van de NIRON, de Nederlandsch-Indische Radio Omroep.
Omdat het ondoenlijk is over bijna een eeuw alles aan apparatuur te verzamelen, beperkt de stichting zich tot apparatuur die kenmerkend is voor een nieuwe technische ontwikkeling of een eerste toepassing in een ander scheepvaartgebied dan de grote handelsvaart.
Hierbij wordt onder andere gedacht aan vele mijlpalen, zoals:
- de eerste richtingzoeker in de 20-er jaren;
- het eerste echolood;
- de eerste telefonie-installaties in de 30-er jaren;
- koopvaardijradars na de oorlog;
- hyperbolische navigatiesystemen, zoals LORAN;
- de marifoon;
- telex-over-radio en eindigend met de
- satellietcommunicatie en het
- einde van het beroep van Radio-officier.
De allereerste toepassing van radio was natuurlijk bij de marine en de grote handelsvaart, maar in de jaren dertig kwamen er ook bescheiden toepassingen bij de kustvaart, de zeevisserij en de baggermaatschappijen. Vanaf omstreeks 1960 werden de schippers van de binnenvaartuigen en de recreanten van de watersportvaartuigen ook gebruikers van velerlei apparatuur.
In de afgelopen jaren zijn er al heel wat projecten door de commissie, respectievelijk de stichting gerealiseerd.
Zo staat er onder meer een volledig Marconi radiostation, anno 1930 en een navigatiehoek, anno 1950 in het Scheepvaartmuseum van Amsterdam, een NSF-radiostation in de TU-delft, een specifiek sleepbootstationnetje uit 1918 in het Sleepvaartmuseum in Maassluis, een kotterbrug uit de 70-er jaren in het Visserijmuseum in Vlaardingen en verder nog gespecialiseerde inzendingen in de visserijmusea in Urk en Breskens, het Reddingsmuseum in Den Helder, het Zee- en Havenmuseum in IJmuiden en het Omroepmuseum in Hilversum.
Gewerkt wordt aan een aantal andere opdrachten.